Opheffing beslag nalatenschap
In deze zaak gaat het om een nalatenschap van € 874.874,99. Het Openbaar Ministerie stelt dat dit geld een criminele herkomst had en eist het op wegens witwassen. De erfgenaam eist met succes dit geldbedrag terug (Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, 29 maart 2007, ECLI:NL:GHSHE:2007:2758).
Maatstaf opheffen beslag nalatenschap
Het gaat hier om een beslag in de zin van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering dat is gelegd onder een notaris ten laste van de wettelijke vertegenwoordigster op een vordering die de minderjarige erfgenaam op de notaris heeft tot betaling van het geldbedrag dat hem uit hoofde van zijn erfdeel toekomt, met het oog op de mogelijke verbeurdverklaring in een tegen de wettelijke vertegenwoordigster in te stellen strafprocedure, alsmede om een beslag in de zin van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering. In het geval dat een derde/niet-beslagene – hier de minderjarige klager – zich daartegen keert, stellende dat het zijn vordering is, dient de rechter die over het beslag heeft te oordelen, na te gaan of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel staat dat die derde als rechthebbende van het inbeslaggenomene moet worden aangemerkt. Indien dat het geval is, dient het vorderingsrecht van de klager te worden gerespecteerd.
Dat is slechts anders als zich het geval voordoet als bedoeld in artikel 33a, tweede lid aanhef en onder a van het Wetboek van Strafrecht of een van de gevallen genoemd in artikel 94a, derde en vierde lid van het Wetboek van Strafvordering.
Gelet op de tekst van artikel 33a, tweede lid aanhef en onder a, Wetboek van Strafrecht en de artikelen 94, tweede lid en artikel 94a, derde en vierde lid van het Wetboek van Strafvordering is bepalend op welk moment klager geacht kan worden de nalatenschap van zijn vader te hebben verkregen en voorts of hij op dat moment, kort gezegd, bekendheid c.q. wetenschap had of kon hebben dat deze nalatenschap of delen daarvan van misdrijf afkomstig was/waren.
Teruggave geld
Gelet op de tekst van artikel 33a, tweede lid aanhef en onder a, Wetboek van Strafrecht en de artikelen 94, tweede lid en artikel 94a, derde en vierde lid van het Wetboek van Strafvordering is bepalend op welk moment klager geacht kan worden de nalatenschap van zijn vader te hebben verkregen en voorts of hij op dat moment, kort gezegd, bekendheid c.q. wetenschap had of kon hebben dat deze nalatenschap of delen daarvan van misdrijf afkomstig was/waren.
Het moment van verkrijging van de nalatenschap door klager moet naar het oordeel van het hof worden gesteld op 24 september 2003. Dit is de datum van de beschikking van de rechtbank Maastricht waarbij in het kader van een vaderschapsaktie door de rechtbank is bepaald dat [erflater] de vader van klager is. Door deze uitspraak heeft klager erfrechtelijke aanspraken op de nalatenschap van [erflater] verworven. Dat deze aanspraken krachtens bepalingen van erfrecht terugwerken tot de datum van overlijden van [erflater] doet aan deze verwerving op 24 september 2003 niet af.
Ter zitting van het hof is klager gehoord. Uit hetgeen hij het hof heeft verklaard omtrent zijn bekendheid/wetenschap met de herkomst van de door hem ontvangen erfenis noch uit andere processtukken is af te leiden dat hij voor 24 september 2003 bekendheid c.q. wetenschap had of kon hebben dat de nalatenschap of delen daarvan van misdrijf afkomstig was/waren.
Nu aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 33a, tweede lid aanhef en onder a Wetboek van Strafrecht en de artikelen 94, tweede lid en artikel 94a, derde en vierde lid Wetboek van Strafvordering niet kan worden voldaan dient het beklag gegrond te worden verklaard en dient klagers erfdeel in de nalatenschap van zijn vader aan klager te worden teruggegeven.