Bedrag in machtiging r-c is niet het maximale bedrag voor conservatoir beslag
Het maximaal te leggen bedrag aan conservatoir beslag zoals vermeld in de machtiging van de rechter-commissaris is niet echt een maximum. Dit bedrag mag later door de officier van justitie overstijgt worden, vlg HR 31 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU4691.
Memorie van toelichting
3.5.2. De Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot art. 94c Sv houdt het volgende in:
“Ook al is ten tijde van het leggen van conservatoir beslag het bedrag van de vordering nog niet vastgesteld, dat neemt niet weg dat [van] de Officier van Justitie bij het leggen van beslag krachtens art. 126b, eerste lid, als voorgesteld, of bij het doen van een vordering ex art. 103 als voorgesteld, verlangd mag worden het maximum bedrag aan te geven waarvoor het beslag wordt of zou moeten worden gelegd. Nu art. 700 (nieuw) Rv, niet van overeenkomstige toepassing is, dient op andere dan in art. 702, tweede lid, (nieuw) Rv voorziene wijze aan de beslagene het bedrag waarvoor beslag wordt gelegd kenbaar te worden gemaakt. Dit, zo wordt in art. 94c, onder b, voorgeschreven, dient in het proces-verbaal van inbeslagneming of het beslagexploit te worden opgenomen. Het belang van het vermelden van een maximumbedrag is gelegen in het kunnen aanbieden van een zekerheidstelling als bedoeld in art. 118b als voorgesteld, alsmede in de kenbaarheid voor derden die in de beslagen voorwerpen mogelijk ook verhaalsobjecten voor hun vorderingen zien.
Bij het leggen van beslag tot bewaring van het recht van verhaal voor een geldboete, ligt in het wettelijk maximum van de boete uiteraard een grens voor het te vermelden bedrag. Bij het leggen van beslag tot bewaring van het recht van verhaal voor een ontnemingsmaatregel geldt een dergelijk wettelijk maximum niet en zal de officier van justitie zich slechts kunnen baseren op de gegevens die uit het tot dan toe gevoerde onderzoek zijn voortgekomen.” (Kamerstukken II 1989-1990, 21 504, nr. 3, blz. 24-25)
Geen echt maximum bedrag
Hieruit volgt dat de wetgever voor het conservatoir strafvorderlijk beslag de regeling van het conservatoir beslag in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering tot uitgangspunt heeft genomen, zij het met de in art. 94c onder a-f Sv genoemde uitzonderingen. De in die bepaling onder a genoemde uitzondering heeft de wetgever aanleiding gegeven tot het daarna onder b vervatte voorschrift ten aanzien van de vermelding van een maximumbedrag in het proces-verbaal van inbeslagneming of het beslagexploit.
In dat verband heeft de wetgever nog met zoveel woorden tot uitdrukking gebracht dat het belang van het vermelden van het maximumbedrag is gelegen in het kunnen aanbieden van een zekerheidstelling als bedoeld in art. 118a Sv – voorheen art. 118b – alsmede in de kenbaarheid voor derden die in de beslagen voorwerpen mogelijk ook verhaalsobjecten voor hun vorderingen zien.
Daarom moet worden aangenomen dat – evenals dat het geval is in de regeling van het conservatoir beslag in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering – met de vermelding van het maximumbedrag niet is beoogd het maximale bedrag aan te geven waarvoor het beslag mag worden gelegd, maar het bedrag waarvoor de beslaglegger een vordering op de beslagdebiteur pretendeert en verhaal beoogt te zoeken.
Een andere opvatting, namelijk dat het aangegeven maximumbedrag de maximale hoogte bepaalt van het te leggen beslag, zou in een geval als het onderhavige kunnen meebrengen dat het openbaar ministerie in zijn recht van verhaal zou worden beknot ingeval ook andere crediteuren hun verhaalsrechten zouden uitoefenen. Niet kan worden aangenomen dat de wetgever een dergelijke afwijking van de in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voorziene regeling van het conservatoir beslag heeft gewild.
In het verband van een en ander verdient nog opmerking dat aan een vermelding van een maximumbedrag in de op de voet van art. 103 Sv verstrekte machtiging van de rechter-commissaris – zoals hier is geschied – geen zelfstandige betekenis toekomt, nu een dergelijke vermelding, hoewel blijkens de wetsgeschiedenis door de wetgever wenselijk geacht, niet met zoveel woorden is voorgeschreven.