Maatstaf klaagschrift – verdachte is rechthebbende, conservatoir beslag 94a Sv.
Bij de beoordeling van een klaagschrift van de verdachte gericht tegen een beslag als bedoeld in art. 94a, eerste of tweede lid, Sv (conservatoir beslag) dient de rechter te onderzoeken of:
a) er ten tijde van zijn beslissing sprake was van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en
b) of zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen (vgl. Vgl. HR 21 september 1999, LJN ZD1907, NJ 2000, 161, HR 25 maart 2003, LJN AF3850, HR 6 maart 2007, AZ6174 en HR 15 januari 2008, LJN BB9890, NJ 2008, 63).
Vragen bij beoordeling klaagschrift artikel 94a Sv.
Bij het beoordelen van een beklag op grond van art. 94a Sv zijn de volgende vragen van belang:
- Is er ten tijde van de beslissing op het beklag sprake van een verdenking (lees: een redelijk vermoeden van schuld, HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2025) van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vierde (in het geval van conservatoir beslag in het geval van conservatoir beslag tot bewaring van het recht tot verhaal voor een schadevergoedingsmaatregel, art. 94a lid 3 Sv) of vijfde categorie (in het geval van conservatoir beslag tot bewaring van het recht tot verhaal voor een geldboete of ontnemingsmaatregel, respectievelijk art. 94a lid 1 en 2 Sv) kan worden opgelegd?
- Is hoogst onwaarschijnlijk dat de rechter aan de verdachte een verplichting tot betaling van een schadevergoedingsmaatregel of geldboete dan wel een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen (het belang van strafvordering)?
- Indien het klaagschrift is ingediend door een ander dan degene tegen wie het strafvorderlijk onderzoek zich richt: is buiten redelijke twijfel dat de klager (derde) als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt?
- Zo ja, zijn er voldoende aanwijzingen dat de voorwerpen geheel of ten dele aan de derde zijn gaan toebehoren met het kennelijke doel om de uitwinning van voorwerpen te bemoeilijken of te verhinderen en de derde wist dit of kon dit redelijkerwijs vermoeden (art. 94a lid 4 of 5 Sv)?
Overwegingen en motivering
De overweging dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat uiteindelijk een veroordeling in de zaak zal worden uitgesproken, getuigt van toepassing van een onjuiste maatstaf (HR 22 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2785). De juiste maatstaf is immers dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. Een veroordeling alleen is dus niet voldoende. Het gaat om de oplegging van een geldboete of ontnemingsmaatregel.