Maatstaf klaagschrift – namens derde, klassiek beslag 94 Sv
Bij de beoordeling van een klaagschrift ingediend namens een derde – als zodanig kan ook gelden degene onder wie het beslag feitelijk is gelegd, maar tegen wie het strafrechtelijk onderzoek niet is gericht – die stelt eigenaar te zijn, gericht tegen een beslag als bedoeld in art. 94 Sv dient de rechter te onderzoeken of:
(a) het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert en zo neen,
(b) zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel staat dat die derde als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt (vgl. HR NJ 1998, 575) Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt (Hoge Raad 28 september 2010, LJN BL2823, NJ 2010/654).
Derde is rechthebbende?
In een geval waarin het belang van strafvordering het voortduren van een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag niet meer vordert (en slechts dan, vgl. HR 11 december 2012, LJN BY4870, BY4873, BY4874 en BY4875) en waarin een derde – als zodanig kan ook gelden degene onder wie het beslag feitelijk is gelegd, maar tegen wie het strafrechtelijk onderzoek niet is gericht – op de voet van art. 552a Sv een klaagschrift heeft ingediend strekkende tot teruggave, dient de rechter te beoordelen of de klager die stelt rechthebbende te zijn, inderdaad redelijkerwijs als rechthebbende op het inbeslaggenomene kan worden aangemerkt (HR 15 februari 2005, LJN AS1803 en HR 18 december 2007, LJN BB8869, NJ 2008, 35). De rechter zal hierbij niet hoeven te treden in de beslechting van burgerrechtelijke eigendoms- en bezitskwesties, maar zal daarbij wel civielrechtelijke aspecten mogen betrekken (HR 2 maart 1993, LJN ZC9244, NJ 1993, 662, HR 6 mei 2003, LJN AF3826, NJ 2003, 459, HR 10 januari 2012, LJN BT8950). Het gaat in de beslagprocedure immers om een voorlopig oordeel omtrent de eigendoms- en bezitsrechten ten aanzien van het in het geding zijnde voorwerp (HR 3 juni 2003, LJN AF6983).
N.B. als een derde een klaagschrift indient, maar niet stelt eigenaar te zijn, is hij niet-ontvankelijk in zijn beklag (zie hierboven, onder 3.O en HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2025). Als maatstaf geldt dat indien degenen die in een art. 552a Sv-procedure om teruggave hebben verzocht niet redelijkerwijs als rechthebbenden kunnen worden aangemerkt, de rechter – ook als het belang van strafvordering zich niet meer tegen teruggave verzet – hun verzoeken om teruggave dient af te wijzen (vgl. HR 6 september 2011, LJN BQ8028), zodat de rechter ook zonder nader onderzoek naar het belang van strafvordering het verzoek om die reden mag afwijzen (HR 20 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR2082).
> Meer informatie over begrip ‘rechthebbende’
Weigeringsgrond: waarheid aan de dag brengen
Het belang van strafvordering verzet zich wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen (Vgl. HR 1 september 2009, LJN BI4701, NJ 2009, 408) – ook in een zaak betreffende een ander dan de klager (Vgl. HR 20 maart 2001, LJN ZD2496) – of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen.
Weigeringsgrond: onttrekking aan het verkeer of verbeurdverklaring
Voorts verzet het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, (Vgl. HR 10 maart 2009, LJN BG9151, NJ 2009, 149) al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in art. 36b, eerste lid onder 4°, Sr in verbinding met art. 552f Sv. (Vgl. HR 14 maart 2006, LJN AV0335).
Van belang is of de in beslag genomen goederen van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang zodat er geen grond bestaat om de goederen te onttrekken aan het verkeer.
Artikel 33a lid 2 Sr bepaalt ten aanzien van de derde uitdrukkelijk dat voorwerpen (die niet aan de veroordeelde toebehoren) alleen verbeurd kunnen worden verklaard indien:
a. degene aan wie zij toebehoren bekend was met hun verkrijging door middel van het strafbare feit of met het gebruik of de bestemming in verband daarmede, dan wel die verkrijging, dat gebruik of die bestemming redelijkerwijs had kunnen vermoeden, of
Het gaat er dus om dat de derde o.a. niet wist dat
- de voorwerpen werden gebruikt bij het begaan of voorbereiden van het strafbare feit waarvan de verdacht wordt beschuldigd
- de voorwerpen gebruikt werden ter belemmering van de opsporing van die feiten of
- de voorwerpen zijn vervaardigd of bestemd tot het begaan van dat misdrijf