Termijn indiening klaagschrift

Het indienen van een klaagschrift kan niet onbeperkt. De wet geeft hiervoor een uiterste termijn aan, die verschilt afhankelijk van de vraag of de verdachte al is vervolgd.

Termijn vóór vervolging

Indien (nog) geen vervolging is ingesteld, dient het klaagschrift zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen twee jaar na de inbeslagneming te zijn ingediend (art. 552a lid 4 Sv). Van een vervolgde zaak in de zin van art. 552a Sv is geen sprake indien een zaak, zonder dat een rechter in de zaak betrokken is, met een sepot is geëindigd (HR 15 april 2008, LJN BC9406, HR 7 juli 2009, LJN BI0537 en HR 9 februari 2010, LJN BK7062).
Voor het ingaan van de termijn van twee jaar is niet vereist dat de klager van de inbeslagneming of kennisgeving op de hoogte is (HR 16 maart 1993, LJN ZC9273, NJ 1993, 694).

Termijn na vervolging

Indien wel een vervolging is ingesteld, dient het klaagschrift zo spoedig mogelijk na de inbeslagneming van de voorwerpen te zijn ingediend en in ieder geval binnen drie maanden nadat de vervolgde zaak tot een einde is gekomen (art. 552a lid 3 Sv). Een ingevolge art. 552a Sv lid 3 Sv ingediend klaagschrift is niet-ontvankelijk ingeval het wordt ingediend op een tijdstip waarop drie maanden zijn verstreken sedert de vervolgde zaak tot een einde is gekomen (HR 24 augustus 2004, LJN AP1482 en HR 24 mei 2011, LJN BQ5692).

Onder drie maanden wordt hierbij verstaan 3 x 30 dagen (art. 136 lid 1 Sv).

Een redelijke wetsuitleg brengt mee dat de termijn van art. 552a lid 3 Sv eerst aanvangt nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de inbeslagneming de klager redelijkerwijs bekend moet zijn (HR 20 september 2011, LJN BQ8901, HR 4 december 2012, LJN BY0090). De beklagrechter zal die omstandigheid moeten vaststellen.

Bij kennisgeving niet verdere vervolging: pas nadat de kennisgeving van niet verdere vervolging op de voet van art. 245a Sv is betekend, is de zaak geëindigd en begint de termijn van drie maanden waarbinnen beklag kan worden gedaan te lopen (HR 6 oktober 1998, LJN AB9540, NJ 1999, 106).

Indien het beslag is gelegd in een zaak waarin verscheidene personen als verdachten zijn aangemerkt, is aan de vervolgde zaak pas een einde gekomen, indien de vervolgingen van alle verdachten tot een einde zijn gekomen (HR 4 september 2007, LJN BA3132, NJ 2007, 472 en HR 10 januari 2012, LJN BT8947, NJ 2012, 47).

Zolang een strafrechtelijk financieel onderzoek of aangekondigde ontnemingsprocedure nog niet is voltooid, is de vervolging nog niet geëindigd. Daaraan doet niet af dat de ontnemingsvordering ten tijde van het indienen van het klaagschrift nog niet aanhangig is gemaakt (3 januari 2006, LJN AU6781, NJ 2006, 51).

Indien de rechter in de hoofdzaak abusievelijk geen beslissing op het beslag heeft genomen, hoeft dit verzuim geen gevolgen te hebben. De belanghebbende kan zich immers binnen de termijn van drie maanden na de dag waarop de vervolgde zaak tot een einde is gekomen op de voet van art. 552a lid 1 Sv schriftelijk kan beklagen bij het Hof over het uitblijven van een last tot teruggave van de desbetreffende voorwerpen (zie HR 11 september 2012, LJN BX0146, rov. 2.2.3 (over de toepassing van art. 80a Wet RO) en HR 2 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:14).

Criterium vervolgde zaak

Art. 552a lid 3, tweede volzin, Sv luidt:

“3. (…) Het klaagschrift of het verzoek is niet ontvankelijk indien het is ingediend op een tijdstip waarop drie maanden zijn verstreken sedert de vervolgde zaak tot een einde is gekomen.”

Met betrekking tot die bepaling houdt de memorie van toelichting in:
“De ondergetekende heeft van de gelegenheid gebruik gemaakt een wijziging voor te stellen van de termijn waarbinnen een beklag op grond van art. 552a Sv kan worden ingesteld. Thans is bepaald, dat het beklag binnen drie jaren na de inbeslagneming der voorwerpen moet zijn ingediend. Dat kan tot gevolg hebben dat wanneer de vervolging zich over een langere periode uitstrekt – hetgeen wanneer hoger beroep en cassatieberoep wordt ingesteld gemakkelijk het geval kan zijn – een tardief ingesteld beklag niet meer door de strafrechter kan worden behandeld, ook al is de vervolging nog gaande. Dan blijft echter de gang naar de burgerlijke rechter open, met als consequentie dat het dossier tussen het strafrechterlijk en het civielrechterlijk circuit zal gaan circuleren. Zulks is niet doelmatig. De kans daarop wordt als gevolg van het instellen van s.f.o.’s en de afsplitsing van ontnemingsprocedures van de hoofdzaak alleen maar groter. Vandaar dat wordt voorgesteld dat beklag op grond van art. 552a Sv in beginsel ontvankelijk is zolang de vervolging, waaronder mede is begrepen een s.f.o. en de ontnemingsprocedure, nog loopt. De uiterste termijn daarbij is gelegd bij drie maanden nadat de vervolging der zaak tot een einde is gekomen. Wel blijft gelden dat het beklag moet worden ingediend, zodat de rechter op die grond tot niet-ontvankelijkheid van een klacht wegens laksheid bij de indiening daarvan kan besluiten.”(Kamerstukken II 1989-1990, 21 504, nr. 3, blz. 44-45)

Van vervolging wordt gesproken wanneer het openbaar ministerie de strafrechter in de zaak betrekt (G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, Kluwer 2005, vijfde druk, p. 115).
Dit komt ook tot uitdrukking in de hiervoor aangehaalde parlementaire geschiedenis. Deze houdt immers in dat de onderhavige termijn is ingevoerd voor die gevallen waarin de termijn van twee jaar na de inbeslagneming afliep in gevallen waarin de rechter nog doende was over de zaak te oordelen.

(vlg HR 15 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9406)

Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden