Verwaarloosde hond mag terug naar eigenaar
Een hond was in beslag genomen door de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming op grond van artikel 36 van de Gezondheid- en Welzijnswet voor Dieren. De rechtbank beslist dat er onvoldoende aanwijzingen bestaan dat de hond de nodige zorg is onthouden en moet worden teruggegeven aan de verdachte (rb Oost-Nederland, 31 januari 2013, ECLI:NL:RBONE:2013:BZ0210
Klager is eigenaar en verzorger van de hond, zijnde een Amerikaanse bulldog van (toen) 4 maanden oud. Op 27 november 2012 en op 7 december 2012 zijn twee getuigen gehoord door de (dieren)politie naar aanleiding van door hen gedane meldingen met betrekking tot een pup, toebehorende aan klager, en die door klager zou zijn mishandeld. Naar aanleiding van deze verklaringen is de betreffende hond in beslag genomen op 11 december 2012.
Door en namens klager is gesteld dat handhaving van het beslag in het kader van de waarheidsvinding niet langer gerechtvaardigd is en dat de hond zo spoedig mogelijk dient te worden teruggegeven aan klager.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het klaagschrift ongegrond dient te worden verklaard, dat er thans nog geen (vervolgingsbeslissing) is genomen maar dat hij voornemens is te zijner tijd ter terechtzitting de verbeurdverklaring van voornoemde hond te vorderen.
De rechtbank overweegt het volgende.
Gelet op de in het dossier aanwezige stukken, het verhandelde in raadkamer en de huidige stand van zaken, kan de rechtbank (nog) onvoldoende inschatten of de strafrechter later oordelend de hond zal verbeurd verklaren. Daarbij speelt een rol dat de twee getuigen verklaren elk over een afzonderlijk voorval, waartegen over staat de ontkenning van verdachte. Verder bevat het dossier een (ongetekende) verklaring van de dierenarts van klager, waarin de verklaring die klager geeft voor de ontstane botbreuk plausibel wordt geacht. In de (ongetekende) verklaring van een andere dierenarts wordt beschreven dat “het zou kunnen dat” het dier de nodige zorg door de eigenaar is onthouden. Nu er kennelijk ook nog geen vervolgingsbeslissing ten aanzien van klager is genomen, acht de rechtbank in het licht van het vorenstaande de handhaving van het beslag, een te zwaar middel en is haar conclusie is dat het belang van de strafvordering, dan wel een ander rechtens te respecteren belang, zich thans niet verzet tegen teruggave van genoemde hond aan klager.