Officier van justitie besluit over het beslag
Na de inbeslagname van een voorwerp, dient de officier van justitie op grond van artikel 116 Sv. te bepalen wat er met het beslag moet gebeuren. Er zijn meerdere mogelijkheden:
- Beëindiging beslag en teruggave voorwerp aan beslagene (art. 116 lid 1 Sv.
- Indien beslagene schriftelijk afstand doet; teruggave aan rechthebbende, bewaring, of handelen alsof verbeurd verklaard dan wel onttrokken aan het verkeer
- ambtshalve teruggave aan rechthebbende of bewaring; beslagene kan binnen 14 dagen klagen
Wettelijk kader afhandeling beslag
In art. 116 Sv is bepaald hoe het beslag in het strafrecht door de (hulp) officier van justitie moet worden afgehandeld. Artikel 116 Sv. luidt – voor zover van belang -:
“1. De hulpofficier van justitie of de officier van justitie die op grond van artikel 94, derde lid, in kennis is gesteld van de kennisgeving van inbeslagneming, beslist over het voortduren van het beslag in het belang van de strafvordering. Indien dit belang niet of niet meer aanwezig is, beëindigt hij het beslag en doet hij het voorwerp teruggeven aan degene bij wie het voorwerp in beslag is genomen. De hulpofficier van justitie pleegt desgeraden overleg met de officier van justitie voordat hij de beslissing neemt.
2. Indien degene bij wie het voorwerp in beslag is genomen ten overstaan van de rechter-commissaris, de officier van justitie of een opsporingsambtenaar schriftelijk verklaart afstand te doen van het voorwerp, kan de hulpofficier van justitie of het openbaar ministerie:
a. het voorwerp doen teruggeven aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt;
b. gelasten dat het voorwerp ten behoeve van de rechthebbende in bewaring zal blijven, indien teruggave aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, nog niet mogelijk is;
c. in geval degene bij wie het voorwerp is in beslag genomen verklaart dat het hem toebehoort, gelasten dat daarmee wordt gehandeld als ware het verbeurd verklaard of onttrokken aan het verkeer.
3. Wordt een verklaring als bedoeld in het tweede lid niet afgelegd, dan kan het openbaar ministerie de beslissing onder a of b alsnog nemen, indien degene bij wie het voorwerp in beslag is genomen, zich niet binnen veertien dagen nadat het openbaar ministerie hem schriftelijk kennis heeft gegeven van het voornemen tot zodanige beslissing, daarover heeft beklaagd of het door hem ingestelde beklag ongegrond is verklaard. Op het beklag is titel IX van het Vierde Boek van overeenkomstige toepassing.
Memorie van toelichting
In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de invoering van het huidige art. 116 Sv is onder meer het volgende vermeld ten aanzien van het tweede lid van art. 116 Sv, welke bepaling de mogelijkheden voor het openbaar ministerie bij afstand door de beslagene uiteen zet:
“In de eerste plaats wordt de mogelijkheid geopend dat de beslagene zonder nadere specificatie van grond, doel of persoon van het voorwerp afstand doet door middel van een schriftelijke verklaring. In dat geval kan het openbaar ministerie het voorwerp hetzij teruggeven aan een derde die redelijkerwijze als rechthebbende kan worden aangemerkt, hetzij het ten behoeve van de nog onbekende of op dat moment nog niet bereikbare rechthebbende doen bewaren (artikel 116, tweede lid). Het voordeel van deze vereenvoudiging is dat de voorwerpen eerder aan de rechthebbende kunnen worden teruggegeven en het openbaar ministerie de bevoegdheid krijgt de bewaring te bevelen totdat de rechthebbende op het voorwerp bekend wordt.
Voor het geval de beslagene niet bereid is schriftelijk te verklaren van het voorwerp afstand te doen, blijft de ook thans bestaande mogelijkheid bestaan dat het openbaar ministerie hem kennis geeft van het voornemen aan een ander te doen teruggeven. Tot teruggave gaat het openbaar ministerie niet over wanneer de beslagene beklag doet en dat beklag gegrond wordt verklaard (vgl. artikel 116, derde lid, als voorgesteld).
Nieuw is evenwel de regeling opgenomen in het voorgestelde vierde lid van artikel 116 Sv. Daarin wordt de mogelijkheid geopend dat het openbaar ministerie het inbeslaggenomen voorwerp in bewaring geeft aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, wanneer de beslagene het voorwerp kennelijk door middel van een strafbaar feit aan de rechthebbende onttrokken heeft. Men kan hierbij denken aan het geval dat de beslagene, van wie met betrekkelijke zekerheid kan worden aangenomen dat hij het voorwerp heeft gestolen of als heler in bezit heeft, niet bereid is daarvan afstand te doen of zich verzet tegen teruggave aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende moet worden aangemerkt. (…)”(Kamerstukken II 1993-1994, 23 692, nr. 3, pag. 5-6)